Hoe verhouden tekst en inhoud zich tot elkaar? Welke plaats heeft elk in ruimtelijkheid gezien? Tekens, woorden, intonatie, e.d,; zijn het verwijsborden naar vaste waarden? En laat die verwijzing ruimte voor hoedanigheidsveranderingen van die waarden? Wat gebeurt met omliggende inhoud? Wordt deze geadopteerd door verbanden? Werkt hier hetzelfde fenomeen als bij de inschatting van het percentage land dat met asfalt bedekt is? Anders gezegd; dat wat gezien en beleefd wordt bestaat in verhouding in veel hogere mate als werkelijk (en meer omvang aan toegekend wordt) waaraan tussenliggende gebieden ontkomen. Maar wat maakt het landschap? Waar ontlenen de onderdelen ervan hun lading? Wat kan ervan relatief absoluut zijn?

Vanuit dit gezichtspunt neemt de inhoudswaarde van woorden/tekst af naarmate de focus op en standaard gebruik van tekens, en hun bouwsels, op zichzelf toeneemt. Om inhoud te bereiken is dan een zekere mate van continue verwarring nodig. Het ontkoppelt vooraangemaakte koppelingen met waarden die hun lading aan vroeger ontleenden en aan andere niet meer actuele beïnvloeders. Terwijl de uitstraling ervan als nieuwe input kan dienen. Geldt dit ook voor andere bouwsels in groter verband? Zoals een context eerder in tijd vertolkt? Waarom zou die, nadat vijf dimensies erop losgelaten zijn, nog soortgelijk zijn?

Kan absoluutheid, of een suggestie ervan, in relatie tot tekenbouwsels bestaan? Kan uitgegaan worden van vaste koppelingen? Of betreft het een soep van variabelen (deeltjesniveau) waaruit telkens opnieuw samengesteld wordt? Of gaat het verder en gaat het er om, dat het samenstellen zich voltrekt?

Als dan een reactie op een vertelde context als incorrect wordt ervaren omdat de tekenkoppelingen zich niet tot elkaar lijken te verhouden, wat zegt dit? Wat is de informatiewaarde van dat, waarmee die context wordt benaderd? Betreft het de landschappen tussen het asfalt? Of bijvoorbeeld het grondwater dat vruchtbaarheid geeft aan die landerijen?